NIEUWE WEBSITE
Welkom bij de vernieuwde website van Ars Floreat.
Na ruim 21 jaar in het rood, houden we het voorlopig bij blauw. En dat is niet alles: de leesbaarheid op smartphones is gelukkig veel beter geworden en zo zijn er nog wel een paar dingen te ontdekken. Stel b.v. eens een vraag aan Plato, onze (AI) huisfilosoof, dat kan hier.
De komende tijd zijn we nog bezig met (vooral kleine) verbeteringen.
We hopen dat u er iets aan heeft.
Plato – Apologie
Sokrates: Wel, mannen van Athene, dat ik een overtreder ben in de zin van Meletos’ aanklacht, behoeft naar mijn mening niet nog verder te worden weerlegd. Dat is nu voldoende belicht. Wat ik al eerder zei, dat zich bij velen een diepe haat tegen mij heeft geworteld, dat weet u maar al te goed. En als er iets is dat mij het leven kan kosten, dan is het die haat. Niet Meletos of Anytos, maar de laster en de afgunst van de massa. Vele andere, goede mannen zijn hierdoor veroordeeld en ik denk dat er meer zullen volgen. Dat houdt bij mij niet op.
Nu zou iemand misschien kunnen vragen: Schaamt ge u niet, Sokrates, dat ge u aan een bezigheid hebt gewijd die nu tot uw dood kan leiden? Zo iemand zou ik rechtuit antwoorden: Deze vraag is niet goed gesteld. Meent ge dat een man van hoe geringe verdienste ook zich moet bekommeren om leven of dood? Nee, hij moet zich bij alles wat hij doet, alleen afvragen of hij rechtvaardig of onrechtvaardig en als een goed of een slecht mens handelt. Volgens u zouden dan alle halfgoden die in Troje sneuvelden, van nul en gener waarde zijn. Denk eens aan de zoon van Thetis (Achilles), die blijvende schande zoveel erger vond dan gevaar. Zijn moeder – een godin nota bene – zei ongeveer het volgende, toen hij Hektor wilde gaan doden: ‘Jongen, als ge de dood van uw vriend Patroklos wilt wreken door Hektor te doden, dan zult ge zelf ook sterven.’ ‘Want’, zei ze, ‘na Hektor staat de dood voor u klaar.’ Toen Achilles dat hoorde, schudde hij de gedachte aan de dood en het gevaar van zich af, want groter was zijn angst om als een lafaard voort te moeten leven, zonder zijn vriend te hebben gewroken, en dus zei hij: ‘Laat me dan meteen sterven nadat ik me op die schurk heb gewroken, liever dan als voorwerp van spot achter te blijven bij de gewelfde schepen, als een loze ballast voor de aarde.’ Denkt ge echt dat hij iets gaf om dood of gevaar?
Mannen van Athene, dat is toch de waarheid? Wat men zich ook heeft voorgenomen, of dat nu gebeurt omdat men dit zelf het beste vindt, of omdat anderen het zo wensen, men moet er zich naar mijn mening aan houden en de risico’s nemen en schande niet verkiezen boven de dood of ander gevaar.
Mannen van Athene, ik zou beslist verkeerd hebben gehandeld als ik in Potidaia, in Amphipolis en bij Delion niet op de posten was gebleven die de door u gekozen legerleiders mij hadden aangewezen om net als ieder ander de dood te riskeren. Maar het zou ook verkeerd zijn als ik nu – nu de god, zoals ik naar beste weten geloof, me heeft opgedragen mijn leven te wijden aan filosofie en aan onderzoek naar mezelf en anderen – als ik nu uit angst voor de dood of wat dan ook mijn post zou verlaten. Dat zou onjuist zijn, en met recht kon men mij dan voor een rechtbank slepen wegens godsloochening of ongehoorzaamheid aan het goddelijke bevel, of omdat ik bang ben voor de dood en me laat voorstaan op wijsheid die nergens op gebaseerd is.
Angst voor de dood is immers wijsheid die nergens op gebaseerd is, want men denkt te weten wat men niet weet. Geen mens immers weet iets van de dood, zelfs weet niemand of het niet de grootste genade is die een mens kan overkomen. Men vreest de dood echter alsof het de grootste ramp is die een mens kan treffen. Is dat geen beschamende vorm van onwetendheid, dat men zich verbeeldt te weten wat men niet weet?
Mannen, misschien verschil ik ook in dit opzicht van de meeste mensen; maar als ik al zou beweren dat ik van iets de wijsheid in pacht heb, dan wel hiervan, dat ik niet genoeg op de hoogte ben van de gang van zaken in de onderwereld. Maar ook al weet ik daar onvoldoende van, ik weet heel goed dat het verkeerd en onrechtmatig is, om te handelen tegen de wil van een meerdere, god of mens. Liever ben ik bang en loop ik weg voor dingen waarvan ik weet dat ze verkeerd zijn, dan voor dingen waarvan ik niet weet of ze misschien verkeerd of misschien juist goed zijn.
Stel dat ge me nu gaat vrijspreken en u niet door Anytos laat overreden; Anytos zei immers dat ik eigenlijk helemaal niet voor deze rechtbank had moeten verschijnen. Nu ik hier eenmaal sta, kan het niet anders dan dat ik de doodstraf krijg, want, voegde hij eraan toe, in geval van vrijspraak zou Sokrates uw kinderen helemaal bederven, als ze zich houden aan wat hij zegt. Als ge dit zoudt geloven en zeggen: ‘Sokrates, wij zullen het advies van Anytos dit keer niet volgen, maar laten u gaan op voorwaarde dat ge u niet langer bezighoudt met zelfonderzoek en filosofie; en wordt ge daar alsnog op betrapt, dan sterft ge…’ Als ge me onder die voorwaarde zoudt laten gaan, dan kreegt ge van mij het volgende te horen: Mannen van Athene, ik waardeer en bemin u, maar liever dan aan u gehoorzaam ik aan God, en zolang mij tijd van leven gegeven is, zal ik niet ophouden met filosoferen, en wie van u ik ook tegenkom, zal ik vermanen en aansporen op geen andere manier dan ik gewend ben, en wel als volgt: ‘Geachte heer, ge zijt Athener en burger van de stad die de grootste naam heeft op het gebied van wijsheid en macht; schaamt ge u dan niet dat ge almaar jaagt naar zoveel mogelijk geld, roem en eer, en niets geeft om kennis en waarheid, en u niet bekommert om uw zieleheil?’ En wanneer iemand van u me ongelijk zou geven en zeggen dat hij zich er wel degelijk om bekommert, dan liet ik hem niet meteen gaan en zou ook zelf niet weggaan, maar ik zou doorvragen en hem op de proef stellen en uithoren. En vond ik dan geen deugd in hem, terwijl hij beweert daar wel over te beschikken, dan zou ik hem voor de voeten gooien dat hij het belangrijkste het laagst aanslaat en het laagste het hoogst. Reken maar dat ik dat zou doen, ter wille van iedereen die ik ontmoet, jong of oud, vreemdeling of stadgenoot, maar natuurlijk vooral ter wille van stadgenoten, omdat die me het naast aan het hart liggen. Want weet wel dat de god me dit opdraagt, en voor mij staat vast dat de stad nimmer een groter goed op haar weg vond dan mijn dienst aan de god. Ik ben immers met niets anders bezig dan jong en oud ervan te overtuigen dat ge u niet in de allereerste plaats moet bekommeren om geld en goed. Bekommer u ook eens om uw zieleheil, want daar moet het zo goed mogelijk mee gesteld zijn. En ik bezweer u dat deugdzaamheid niet voortkomt uit rijkdom, maar dat rijkdom en alle andere goede dingen voor de individuele burger en voor de stad voortkomen uit deugdzaamheid. Als ik de jeugd zou bederven door dat te beweren, dan is er iets verschrikkelijks aan de hand. Maar als iemand durft te zeggen dat ik iets anders beweer dan dit, dan praat hij onzin.
Daarom zeg ik u, mannen van Athene, of ge nu doet wat Anytos u aanbeveelt of niet, of ge me nu vrijspreekt of niet, ik ben niet van plan me anders te gaan gedragen, ook al moest ik er vele doden voor sterven. Windt u niet op, mannen van Athene, maar houdt u aan wat ik gevraagd heb. Verstoor mijn betoog niet, maar luister liever. Ik ga u nu het een en ander zeggen, waarop ge misschien in luid geschreeuw zult losbarsten. Maar doe dat vooral niet, want weet goed dat als gij mij ter dood brengt en ik de man ben die ik zeg te zijn, ge mij daarmee minder kwaad doet dan uzelf. Mij wordt immers geen haar gekrenkt, niet door Meletos en niet door Anytos. Onmogelijk! Want ik geloof niet dat het de wil van de godheid is dat onrecht zegeviert over recht.
Mijn tegenstander kan mij misschien doden, verbannen of mij van mijn burgerrechten beroven. Evenals vele anderen denkt zo iemand dat hij mij daarmee kwaad doet, maar zo zie ik het niet. Hij doet veeleer zichzelf kwaad door te proberen een mens ten onrechte ter dood te brengen.
Nu moet ge niet denken, mannen van Athene, dat ik hier een verdedigingsrede voor mijzelf houd. Nee, eerder voor u, opdat ge niet, door mij schuldig te verklaren, zondigt tegen het geschenk dat de godheid u heeft gegeven. Want als ge mij ombrengt, zal het u niet gemakkelijk vallen weer een ander te vinden die de stad, hoe gek het ook klinkt, op haar huid zit als een horzel een paard. De stad is evenals het paard wel groot en edel, maar moet door haar afmetingen in haar traagheid geprikkeld worden. Misschien heeft de godheid mij wel om die reden aan de stad verbonden, opdat ik de hele dag doorga met ieder van u wakker te schudden, te overtuigen, u de mantel uit te vegen, en steeds overal op mijn post te zijn. Een ander die bereid is dat te doen, zal niet gauw weer opduiken, mannen; als ge mij geloven wilt, zult ge me sparen. Misschien wordt ge door mijn gedrag net zo getergd als mensen die in hun slaap worden gestoord en zoudt ge me wel kunnen slaan en op aanraden van Anytos zonder meer ter dood brengen; want dan kunt ge de rest van uw leven slapen, tenzij de godheid u een ander stuurt om zich om u te bekommeren. Dat ik het toevallig ben die door de godheid aan de stad geschonken is, kunt ge uit het volgende opmaken.
Al vele jaren heb ik al mijn eigen belangen veronachtzaamd en niets gedaan aan het verwerven van enig bezit. Voortdurend was ik bezig met uw belang, steeds naar ieder van u op weg als een vader of oudere broer, om u aan te sporen te leven met het oog gericht op al wat goed is. Zoiets is toch niet gewoon voor een mens! Als ik daar nog enig voordeel van gehad zou hebben en mij had ingespannen voor geld, dan was het nog verklaarbaar geweest. Maar zelf hebt ge kunnen zien dat mijn aanklagers, die er niet voor terugdeinsden mij van allerlei andere zaken te beschuldigen, niet in staat waren een getuige op te roepen die zegt dat ik ooit een beloning heb ontvangen of gevraagd. Ik denk trouwens dat ik een betrouwbaar bewijs heb voor wat ik zeg, namelijk mijn armoede. Het lijkt misschien vreemd dat ik rondga om mijn adviezen te geven aan individuele personen wie ik daarvoor het hemd van het lijf vraag, maar mij niet de moeite getroost officieel naar uw volksvergadering te komen om de staat raad te geven. Nu hebt ge mij al vaak bij verschillende gelegenheden horen zeggen dat de reden hiervoor is dat ik van tijd tot tijd een goddelijke en spirituele ingeving krijg; dat is precies wat Meletos in zijn aanklacht in het belachelijke trekt. Ik heb het al van jongsaf; het is een innerlijke stem die mij steeds wanneer ik haar hoor, ervan afhoudt te doen wat ik van plan was, maar die mij nooit ergens toe aanzet. Dit is het wat mij ervan weerhoudt in de politiek te gaan. En dat is maar goed ook! Want weet wel, mannen van Athene, dat als ik mij met politiek was gaan bemoeien, ik al lang geleden ter dood gebracht zou zijn en u noch mijzelf in enig opzicht had kunnen helpen.
Ge moet het mij maar niet kwalijk nemen dat ik de waarheid spreek, maar er is immers geen mens die het er levend afbrengt wanneer hij poogt te verhinderen dat er onrechtvaardige en onwettige dingen gebeuren in de staat, en daarom onverschrokken stelling neemt tegen u of een andere volksvergadering. Iemand die zich metterdaad tegen het onrecht verzet en dat wil overleven, moet wel een gewone burger zijn en geen staatsman. Ik zal u dat bewijzen aan de hand van feiten, want die stelt u meer op prijs dan mooie verhalen.
Luister maar naar wat mij overkomen is, opdat ge weet dat ik uit vrees voor de dood voor geen enkel mens zou buigen, als dat in strijd was met het recht; maar ook hoe ik, door diezelfde onbuigzaamheid, dood had kunnen zijn. Weliswaar juristentaal, maar toch waar. Want, mannen van Athene, in de staat oefende ik nooit een ander ambt uit dan dat van raadslid. Toevallig was ik juist belast met het dagelijks bestuur, toen gij de tien veldheren die na de zeeslag de drenkelingen niet geborgen hadden, gezamenlijk wilde veroordelen; iets wat in strijd was met de wet, hetgeen later ook door allen werd toegegeven. Ik was toen de enige van de prytanen die zich ertegen verzette dat ge in strijd met de wet zoudt handelen, en hoewel de retoren klaar stonden om me aan te geven en op te pakken en gij hen met veel nadruk ondersteunde, vond ik dat het beter was om met de wet en het recht aan mijn zijde het risico te nemen, dan me uit angst voor gevangenis of dood te schikken in uw onrechtvaardige beslissingen. Toen bestond de democratie hier trouwens nog. En toen later de oligarchie werd ingesteld, lieten de ‘dertig’ mij met vier anderen naar de Rotunda komen en droegen ons op, Leoon uit Salamis te gaan halen om hem ter dood te brengen. Vele andere mensen kregen dergelijke opdrachten, want zoveel mogelijk mensen moesten bij het misdadige beleid worden ingeschakeld. Ook toen heb ik niet met woorden, maar met daden getoond dat, als ik het zo bot mag stellen, de dood me volkomen koud laat en dat mij er alles aan gelegen is niet tegen de mensen en de goden in te handelen. Zo kreeg die hele regering me ondanks alle machtsvertoon niet zo ver dat ik uit angst iets verkeerds deed. Toen we de Rotunda uitkwamen, vertrokken er vier naar Salamis en ik ging gewoon naar huis.
Best mogelijk dat het me de kop had gekost, als de regering niet snel was afgezet. Velen onder u waren getuige van deze feiten. Denkt ge werkelijk dat ik het zoveel jaren had uitgehouden, als ik een openbaar ambt had bekleed en had gehandeld zoals het een keurig man betaamt, d.w.z. gehoorzaam aan de op dat ogenblik heersende wet die, zoals wordt geëist, boven alles de voorrang dient te krijgen? Natuurlijk niet, mannen van Athene. En een ander had dat evenmin gekund. Het zal duidelijk worden dat ik mijn leven lang zowel in het openbaar als privé dezelfde ben geweest als nu. Ik heb nooit van wie dan ook geduld dat hij handelde in strijd met de wet, ook niet van hen die door mijn lasteraars mijn leerlingen worden genoemd.
Trouwens, ik was nooit iemands leermeester! Als iemand – jong of oud – wilde horen wat ik denk en doe, dan heb ik daar nooit bezwaar tegen gemaakt. Ik spreek ook niet alleen tegen betaling, neen, arm en rijk kunnen gelijkelijk over me beschikken, en als iemand iets wil weten, kan hij mijn visie horen. Maar of dat nu goed of slecht uitpakt, daarvoor kan ik niet verantwoordelijk worden gesteld, want ik stelde niets in het vooruitzicht en gaf ook niemand les. En wanneer iemand beweert dat hij ooit iets van me heeft geleerd of gehoord wat niet ook alle anderen konden horen, weet dan dat hij niet de waarheid spreekt.
Waarom gaan sommige mensen dan toch graag met me om? Dat hebt ge gehoord, mannen van Athene. Ik sprak immers de gehele waarheid: ze luisteren graag als iemand die wijs denkt te zijn, wordt ondervraagd en het dan niet blijkt te zijn. Dat is toch ook aardig? Ik zei al dat deze manier van optreden mij is opgedragen door de God, door middel van orakels en dromen en door alle middelen waarmee door goddelijke machten aan de mens opdrachten worden verstrekt.
Dat is waar, Atheners, en gemakkelijk na te gaan. Want als ik sommige jonge mensen bederf en anderen al bedorven heb, zouden daarvan – nu ze ouder zijn geworden – toch een paar naar voren moeten komen om me te beschuldigen, als ze tenminste vinden dat ik hun in hun jeugd ooit iets verkeerds heb geraden. En willen ze dat zelf niet, dan zouden familieleden – vaders, broers of anderen -, als ze tenminste enig kwaad van me hebben ondervonden, er nu toch mee voor de dag komen en mijn vonnis eisen. Er zijn immers velen van hen hier aanwezig. Ik zie ze, daar! Kritoon om te beginnen, een man van mijn leeftijd en uit mijn buurt, en hier, de vader van Kritoboulos. Verder Lysanias uit Sphettos, en hier, de vader van Aischines. En daar Antiphoon uit Kephisia, de vader van Epigenes. En daar, verderop, nog anderen, Nikostratos, de zoon van Theozotides, de broer van Theodotos – en Theodotos is inmiddels dood, dus hij kan zijn broer niet meer smeken om van een aanklacht af te zien. En hier Paralos, de zoon van Demodokos, broer van Theages. En daar Adeimantos, zoon van Aristoon, en daar nog zijn broer Platoon en Aiantodoros, van wie Apollodoros daar een broer is. Zo kan ik er nog velen noemen en Meletos had er in zijn rede toch op z’n minst één van moeten oproepen als getuige. Heeft hij er bij die gelegenheid niet aan gedacht, dan kan hij dat alsnog doen; ik maak graag plaats voor hem, laat hij het zeggen als hij iets dergelijks wil. Maar, mannen, precies het omgekeerde zult ge ontdekken. Op hun beurt zijn ze allemaal bereid hulp te bieden aan mij die hen bedierf en hun familieleden kwaad berokkende, zoals Meletos en Anytos beweren. Nu zouden degenen die bedorven zijn, misschien nog goede redenen kunnen hebben om mij de helpende hand te bieden. Maar zij die niet bedorven zijn, oude mannen, familieleden, om welke andere reden zouden die me willen helpen dan om de enig juiste en ware reden, namelijk omdat ze heel goed beseffen dat Meletos liegt en ik waarheid spreek!
Genoeg, mannen. Dit ongeveer en misschien nog meer van dien aard is wat ik ter verdediging kan aanvoeren. Misschien schaamt deze of gene onder u zich wel, als zijn eigen houding hem weer te binnen schiet in een heel wat minder belangrijk proces dan dit. Hoe hij de rechters met tranen in de ogen heeft gebid en gesmeekt, zijn kinderen meebracht om aller medelijden te wekken en allerlei vrienden en familieleden ten tonele voerde. In weerwil van het feit dat ik, naar ik meen te begrijpen, in het grootste gevaar verkeer, zal ik dat allemaal niet doen. Hierover peinzend kan deze of gene mij mogelijk minder mild tegemoet treden en uit ergernis woedend een tegenstem uitbrengen. Vindt iemand van u dit – wat ik overigens niet geloof – maar vindt iemand dit echt, dan hoop ik het recht te hebben hem te mogen zeggen: mijn beste, ik heb ook familie; en om met Homeros te spreken: ‘ik ben niet geboren uit een eik of een rots’, maar uit mensen, en dus heb ik familie en zonen, mannen van Athene, ik heb er drie, een die al wat ouder is en twee kleintjes. Maar toch zal ik geen van hen hierheen laten komen en u dan smeken mij vrij te spreken. En waarom niet? Niet uit aanmatiging of uit gebrek aan respect voor u, mannen van Athene. En of ik ten opzichte van de dood onverschrokken ben of niet, dat is een andere kwestie. Maar voor mijn en uw goede naam, en die van de hele stad, lijkt het mij niet juist dat ik dat doe, gezien ook mijn leeftijd en de goede reputatie die ik al of niet terecht geniet.
In ieder geval heeft Sokrates de naam zich in zekere zin te onderscheiden van de meeste mensen. Als nu degenen onder u die zich onderscheiden in wijsheid of moed of wat voor deugd ook, zich zo onwaardig zouden gedragen, dan was dat een beschamende vertoning. Niettemin heb ik dikwijls mensen van enig aanzien die voor het gerecht stonden, rare bokkesprongen zien maken. Alsof hun iets verschrikkelijks zou overkomen, als zij ter dood werden veroordeeld en alsof zij onsterfelijk zouden zijn, als u hen níet doodde. Ik ben van mening dat zij schande over de stad brengen, omdat ook vreemdelingen zouden kunnen denken dat de Atheners, die zich onderscheiden in deugd en die door hun eigen medeburgers worden gekozen voor ambten en andere erebaantjes, niet wijzer zijn. Wij die toch een zekere reputatie lijken te hebben, mogen zulke dingen niet doen, mannen van Athene, en als we ze toch doen, dan moogt gij, rechters, er niet aan toegeven. Laat daarentegen duidelijk zien dat ge een man die zulke miserabele scènes opvoert en die de stad te schande maakt, eerder veroordeelt dan iemand die zich kalm gedraagt.
Maar nog los van eer en goede naam lijkt het me niet juist, heren, een rechter te willen vermurwen om zodoende vrijgesproken te worden. Wij moeten hem feiten geven en hem daarmee overtuigen. Want de rechter zit hier niet om het recht uit vriendelijkheid om te buigen, maar om recht te doen. Hij heeft gezworen geen gunsten te schenken naar willekeur, maar om recht te spreken volgens de wetten. Dus mogen wij er geen gewoonte van maken u ertoe aan te zetten uw eed te breken en gij moogt uzelf er niet aan wennen, want geen van ons zou zich dan rechtschapen gedragen. Verlang daarom niet van mij, mannen van Athene, dat ik mij ten overstaan van u gedraag op een wijze die ik niet eervol vind, noch rechtvaardig of van eerbied voor de goden vind getuigen. Te meer niet daar ik nota bene door Meletos hier van gebrek aan eerbied voor de goden beschuldigd word. Eén ding is wel duidelijk: als ik u door overredingskracht en smeekbeden zou dwingen uw eed te breken, dan zou ik u leren niet te geloven in het bestaan van goden en door zo’n onbeholpen verdediging zou ik mijzelf ervan beschuldigen niet in het bestaan van goden te geloven. Maar daar is geen sprake van. Want, mannen van Athene, geen van mijn aanklagers gelooft zo in het bestaan van de goden als ik, en ik laat het over aan u en aan God om over mij te oordelen, zoals het het beste zal zijn voor mij en voor u.
Na het uitspreken van het doodvonnis
Sokrates: Ik ben niet geschokt, mannen van Athene, dat ge mij bij deze stemming schuldig verklaart, maar het geeft mij wel te denken. Wat hier gebeurd is, komt voor mij niet onverwacht, maar wat mij wel verbaast, is de verhouding van de voor- en tegenstemmers. In ieder geval had ik niet gedacht dat er zo weinig verschil zou zijn. Ik had op een grote meerderheid gerekend, maar nu blijkt dat het maar dertig stemmen scheelt of ik was vrijgesproken. Eigenlijk vind ik dat ik, wat Meletos betreft, nu zelfs vrijgesproken ben en niet alleen vrijgesproken! Het zal trouwens ieder duidelijk zijn dat als Anytos en Lykoon niet naar voren waren gekomen om mij te beschuldigen, hij zelfs duizend drachmen had moeten betalen, omdat hij niet eens een vijfde van de stemmen zou hebben gekregen.
De man eist dus mijn dood. Welaan, mannen van Athene, welk tegenvoorstel zal ik u doen? Natuurlijk wat ik verdien, nietwaar? Welke straf of boete verdien ik nu, wat was mijn motief om in het leven geen rust te zoeken? Waarom ging ik voorbij aan de dingen waar de meesten zich druk over maken: geld verdienen, het beheren van bezit, militaire ambten, publieke toespraken en de verschillende openbare ambten, politieke partijen en twisten die in de staat bestaan? Ik meen dat ik werkelijk te fatsoenlijk ben om mij hier met zulke middelen uit te redden. Waarom vermeed ik het verzeild te raken in situaties waarin ik u noch mijzelf van enig nut kon zijn? Wat was de reden dat ik daarheen ging waar ik ieder van u afzonderlijk de grootste weldaad kon bewijzen door te proberen ieder van u aan te sporen zich liever om zijn eigen rechtvaardigheid en wijsheid te bekommeren dan om zijn bezittingen, liever om de staat zelf dan om alles wat daarin omgaat, en ook in andere zaken op dezelfde manier zijn zorg te geven? Wat verdient nu een man als ik? Iets goeds, mannen van Athene, als ik tenminste werkelijk een voorstel moet doen dat strookt met mijn verdienste. En dat zou dan iets goeds moeten zijn dat voor mij op zijn plaats is. Wat is op zijn plaats voor een behoeftig man die u een dienst bewijst en die bovendien de tijd moet hebben om u aan te sporen? Er is niets, mannen van Athene, dat in zo’n geval meer voor de hand ligt dan zo’n man te laten eten in het Prytaneion. Daarvoor komt hij veel eerder in aanmerking dan iemand van u die te paard of met een twee- of vierspan gewonnen heeft bij de Olympische Spelen. Want hij maakt dat u denkt dat u gelukkig bent, maar ik maak dat u het ook echt bent. En hij heeft geen behoefte aan ondersteuning, maar ik wel. Als ik dus een voorstel moet doen overeenkomstig mijn verdienste, dan stel ik voor: verzorging in het Prytaneion.
Misschien denkt ge nu dat ik dit zeg uit een soort grootspraak, net als toen ik sprak over dat jammeren en smeken. Maar zo is het niet, Atheners, veeleer ben ik ervan overtuigd dat ik nooit met opzet iemand kwaad heb gedaan. Maar u heb ik daar niet van kunnen overtuigen, want we hebben maar kort met elkaar kunnen spreken. Als u, zoals sommige andere steden, een wet had die bepaalt dat over doodstraf niet in één dag beslist mag worden, maar pas na een paar dagen, dan zoudt u overtuigd kunnen worden. Maar nu is het niet gemakkelijk in zo’n korte tijd zulke sterke vooroordelen op te lossen. En omdat ik ervan overtuigd ben dat ik niemand kwaad doe, zal ik vast en zeker mezelf geen kwaad doen en over mezelf zeggen dat ik iets slechts verdien en dus voor mezelf een straf voorstellen die daarmee overeenstemt. Waarom zou ik? Soms om niet te hoeven ondergaan wat Meletos als straf voorstelt en waarvan ik zeg niet te weten of het goed is of slecht? Moet ik in plaats daarvan iets kiezen waarvan ik zeker weet dat het slecht is? Wat moet ik dan voorstellen? Gevangenisstraf soms? En waarom zou ik in gevangenschap moeten leven, steeds overgeleverd aan de willekeur van wie aan de macht is? Zal ik misschien een boete voorstellen en gevangen blijven tot die is afbetaald? Maar dat komt op hetzelfde neer als wat ik zoëven zei, want waar zou ik het geld vandaan moeten halen?
Zal ik dan verbanning voorstellen? Want die straf zoudt u mij misschien wel willen opleggen. Wanneer mijn manier van optreden u, die mijn medeburgers zijt, al zo is gaan tegenstaan dat ge nu probeert ervan af te komen, omdat zo’n houding u te lastig en te pijnlijk is, dan zou ik wel al te zeer op het leven gesteld zijn als ik zo dom was, dat ik niet op mijn vingers kon natellen dat anderen helemaal niet van verbanning willen horen. Zo ligt de zaak toch, Atheners! Een mooi leven zou me beschoren zijn, als ik op mijn leeftijd deze stad zou moeten verlaten en van de ene naar de andere stad gaan, om steeds weer weggejaagd te worden! Want ik ben ervan overtuigd dat waar ik ook heenga, de jeugd naar me zal komen luisteren, net als hier. En al zou ik ze wegsturen, dan zullen zij mij, via de ouderen, verjagen; jaag ik ze niet weg, dan zullen hun vaders en familieleden mij wel wegsturen, in de mening dat het voor hun bestwil is!
Nu zou iemand kunnen zeggen: ‘Maar, Sokrates, kunt ge dan niet zwijgen en u rustig houden, als ge van ons weggaat?’ Wel, dit is sommigen van u zeer moeilijk duidelijk te maken. Want als ik zeg dat dit ongehoorzaamheid aan de god zou betekenen en ik me daarom onmogelijk rustig kan houden, zult ge me niet geloven en zeggen dat ik me van de domme houd. Maar als ik zeg dat het de grootste genade voor een mens is om dag in dag uit te mogen spreken over deugd en over andere dingen die ik bespreek en onderzoek bij mezelf en anderen, en dat leven zonder zo’n onderzoek zelfs niet waard is geleefd te worden, dan zult ge me nog minder geloven. Het is precies zoals ik zeg, maar het is niet gemakkelijk een overtuigend bewijs te leveren, daar het bovendien niet mijn bedoeling is mijzelf voor iets slechts in aanmerking te laten komen. Als ik over geld beschikte, had ik gevraagd om een boete zo hoog als ik maar kon opbrengen, want dat zou me geen kwaad doen. Maar zoals de zaken er nu voorstaan, kan dat niet, tenzij ge me zoveel boete zoudt willen opleggen als ik kan opbrengen. Misschien kan ik een mina zilver opbrengen, zo’n boete stel ik dus voor. Maar, mannen van Athene, Platoon daar en Kritoon en Kritoboulos en Apollodoros vinden dat ik dertig minae moet voorstellen en zij staan borg. Laat ik dat maar voorstellen. Zij daar kunnen voor dat geld ruimschoots borg staan.
Het vonnis blijft ongewijzigd
Sokrates: Klein zal de winst in tijd zijn, mannen van Athene. Want weldra zullen degenen die de stad kwaad willen doen, de blaam op u werpen dat ge Sokrates hebt vermoord, een wijs man, en zo zult ge voortaan bekend staan. Want zij die u willen belasteren, zullen beweren dat ik wijs ben, ook al ben ik het niet. Als ge de zaak nog even had opgeschort, was mijn dood u vanzelf in de schoot geworpen. Want ge ziet hoe oud ik ben, hoe ver mijn levensweg al gevorderd is en hoe vlakbij de dood is. Ik zeg dit niet tegen u allemaal, maar alleen tot degenen die voor mijn dood hebben gestemd. En hun zeg ik dan ook nog dit: misschien denkt ge, mannen, dat ik ben veroordeeld omdat het me aan het juiste woord ontbrak om u te overreden, als ik tenminste alles op alles had willen zetten om een veroordeling te ontlopen. Maar zo is het niet. Inderdaad ben ik veroordeeld, omdat het me ontbrak aan iets – niet aan het juiste woord, maar wel aan brutaliteit, schaamteloosheid en bereidheid om te zeggen wat gij het liefst had willen horen. Want, ik zeg het nog eens, ge had me willen horen jammeren en klagen en me dingen laten doen en zeggen die beneden mijn waardigheid zijn en die ge gewend zijt van anderen te horen. Maar zoals ik destijds niet vond dat ik wegens het gevaar iets moest ondernemen wat een vrij man ontsiert, zo heb ik ook nu geen spijt van deze verdediging, want veel liever sterf ik na deze verdediging dan dat ik blijf leven na een onwaardige verdediging. Want noch in een proces noch in een oorlog mag ik of een ander er tot elke prijs op uit zijn, aan de dood te ontsnappen. Ook in het gevecht blijkt men immers vaak aan de dood te kunnen ontsnappen, als men de wapens neergooit en de achtervolgers om genade smeekt. Zo zijn er in iedere hachelijke situatie allerlei manieren om aan de dood te ontkomen, als men maar bereid is tot het uiterste te gaan. En, mannen, misschien is het wel helemaal niet zo moeilijk om aan de dood te ontsnappen, maar veel moeilijker om te ontkomen aan de smaad, want die is zelfs de dood te vlug af.
Omdat ik nu zo langzaam en oud ben, kom ik in de greep van het langzame, maar mijn aanklagers, die alert zijn en fel, komen in de greep van het snelle: de smaad. En zo zullen wij uiteengaan: ik door uw vonnis schuldig bevonden, de dood tegemoet, zij door de waarheid schuldig bevonden aan slechtheid en onrechtvaardigheid. Ik aanvaard mijn vonnis, zij het hunne. Wie weet moest het zo lopen, ik vind het goed zo.
En nu wens ik u die mij hebt veroordeeld, nog graag een voorspelling te doen. Want ik ben nu beland op het punt waar mensen het diepste inzicht hebben, namelijk vlak voor ze gaan sterven. Dus zeg ik u, mannen die mijn dood gewild hebt, dat u een straf wacht meteen na mijn dood, die bij Zeus veel zwaarder zal zijn dan gij mij met de dood hebt toebedeeld. Want nu hebt ge zo gehandeld in de veronderstelling dat ge daarmee bent gevrijwaard verantwoording te moeten afleggen van uw leven, maar, zeg ik u, precies het omgekeerde is het geval. Want er zal u door veel meer mensen rekenschap worden gevraagd dan tevoren; tot nu toe heb ik die ervan weerhouden, als hebt ge dat niet gemerkt. En ze zullen het u moeilijker maken naarmate ze jonger zijn en gij u meer opwindt. Want als ge denkt dat ge door mensen ter dood te brengen een halt kunt toeroepen aan de beschuldiging dat ge niet juist leeft, dan beoordeelt ge de situatie verkeerd. Die uitweg is niet mogelijk en niet goed, maar de mooiste en gemakkelijkste uitweg is die waarbij ge anderen niets in de weg legt en uzelf zo goed mogelijk presenteert. En nu ik u dit alles door een blik in de toekomst in het vooruitzicht heb gesteld, verlaat ik u.
Met degenen die voor mijn vrijspraak hebben gestemd, zou ik graag nog wat napraten over de hele gang van zaken, zolang de rechters bezig zijn en ik niet ben vertrokken naar de plaats van de terechtstelling. Wilt die tijd nog bij me blijven, vrienden. Want wat let ons om met elkaar te praten zolang er tijd is? U, mijn vrienden, wil ik duidelijk maken wat ik denk dat mij hier is overkomen. Rechters – ja, u noem ik inderdaad rechters -, ik heb iets wonderlijks beleefd. De goddelijke influistering was in het verleden onmiddellijk bij de hand, als ik op het punt stond iets verkeerds te doen, en ze tikte me bij het minste of geringste op de vingers. Nu weet u even goed als ik dat me iets is overkomen dat wordt beschouwd als het ergste van alle verschrikkingen. Maar toen ik vanmorgen van huis ging, kwam er geen protest van de god, toen ik voor deze rechtbank verscheen evenmin, en ook niet bij enig punt dat ik in mijn pleidooi naar voren wilde brengen. Toch snoerde die stem me bij andere redevoeringen herhaaldelijk de mond. Maar nu, in deze zaak, klonk er geen enkel bezwaar tegen wat ik deed of zei. Wat is daar volgens mij de reden van? Ik zal het u zeggen: wat mij nu is overkomen, moet iets goeds zijn. En diegenen onder ons die de dood als een verschrikking beschouwen, hebben het dus bij het verkeerde eind. Daarvoor heb ik een belangrijke aanwijzing gekregen. Want het kan niet anders dan dat de godheid had geprotesteerd, als mij iets slechts te wachten had gestaan.
Laten we ook op een andere manier nog eens nagaan of er goede hoop mag bestaan dat het iets goeds is. Want dood zijn is een situatie van niets-zijn waarin de dode zich van niets bewust is, of – zoals wel wordt gezegd – een verandering of verhuizing van de ziel van de ene plek naar de andere, een van beide. Is men zich van niets bewust, zoals in diepe slaap, wanneer zich zelfs geen dromen aandienen, dan moet de dood verbazingwekkende voordelen bieden. Want ik denk dat als iemand een nacht moest uitkiezen waarin hij zo goed sliep dat hij zelfs niet droomde en daar andere nachten en dagen van zijn leven mee moest vergelijken en vervolgens zou moeten zeggen hoeveel dagen en nachten hij het in zijn leven prettiger had gehad dan in die nacht – mij dunkt dat iedereen, en zelfs de grootste koning, zou vinden dat die op één hand te tellen zijn. Als dat het wezen is van de dood, noem ik het winst. Want op die manier lijkt alles wat met tijd te maken heeft, niet meer dan een nacht. En wanneer de dood een manier van verhuizen is, van hier naar een andere plaats, en het waar is dat alle gestorvenen zich daar bevinden, welke genade is dan groter dan deze, heren rechters? Want als iemand naar Hades gaat en diegenen achterlaat die, naar ze beweren, rechters zijn, zou er dan iets tegen zo’n verhuizing zijn wanneer hij daar de ware rechters vindt die, naar gezegd wordt, daar zitting houden: Minos en Rhadamanthos, en Aiakos en Triptolemos, en allerlei andere halfgoden die bij hun leven rechter waren? Of hoeveel zou iemand van u er niet voor over hebben om Orpheus te ontmoeten, of Mousaios, en Hesiodos en Homeros? Als dat waar is, zou ik keer op keer willen sterven; want het lijkt me geweldig om daar te verblijven waar ik Palamedes kan tegenkomen en Aiax, zoon van Telamoon, of een van de andere klassieke helden die door een onrechtvaardig oordeel aan hun eind kwamen. Ik geloof echt dat het niet onaardig zou zijn om dan mijn ervaring te vergelijken met de hunne. En het liefste was het me, als ik bij degenen die daar verblijven, zou kunnen onderzoeken en navraag doen naar wie van hen wijs is en wie het denkt te zijn, maar het niet is. Wat zou iemand er niet voor over hebben, heren rechters, om in de leer te gaan bij degeen die het hele leger van Troje aanvoerde, of bij Odysseus of Sisyphos, of de talloze anderen die ik zou kunnen noemen, mannen en vrouwen? Met de mensen daar praten en samen zijn, dat zou toch onmetelijke vreugde betekenen? In elk geval denk ik niet dat ze er iemand zullen doden; de lieden die daar vertoeven, zijn immers veel gelukkiger, en als wat gezegd wordt waar is, voor de rest van de tijd onsterfelijk.
Maar ook gij, heren rechters, moet de dood hoopvol tegemoettreden en die ene waarheid onder ogen zien die zegt dat voor een goed mens geen kwaad bestaat, niet tijdens zijn leven, niet na zijn dood, en dat hij in het plan van de goden niet over het hoofd wordt gezien. Dus overkomt mij dit nu niet zomaar, want het is me duidelijk dat sterven en bevrijd worden van het aardse beter voor me is. Daarom legden de goden me ook niets meer in de weg met hun aanwijzingen en ik neem degenen die me veroordeelden en beschuldigden, dan ook niets kwalijk. Toch hadden ze dat niet voor ogen, toen ze me beschuldigden en veroordeelden, maar ze dachten me te kunnen treffen. Dat zal hun worden aangerekend.
Toch vraag ik hun dit: mannen, straf mijn zonen, als ze groot zijn, met dezelfde vasthoudendheid als waarmee ik u heb lastiggevallen, indien u mocht vinden dat ze zich meer zorgen maken om geld dan om deugdzaamheid, en indien ze voorgeven iets te zijn wat ze niet zijn. Veeg hun dan de mantel uit, zoals ik het u deed, omdat ze zich niet bekommeren om wat belangrijk is en aanspraak maken op iets dat ze niet waard zijn. Als ge mijn zoons zo recht doet, doet ge het mij ook. Maar nu is het uur gekomen om weg te gaan. Aan mij de dood, aan u het leven. Wie van ons een beter lot treft, is voor ieder een vraag en voor de goden een weet.
Uit: Platoon Verzameld Werk – deel 2 – Apologie
Voor Plato zie: Plato
Voor Dood en sterven zie: Dood en sterven